Belgicorum · tekst van professor Johan Késenne

Docent  Kunsttheorie PXL-MAD School of Arts

Wie kijkt doorheen het fotografische oog van Didier Verriest, verblijft bij de dingen zelf. Er wordt geen decor opgericht, niets gearrangeerd in de foto. Er is nergens afleiding van aandacht. Het is wezenlijk een plaats inruimen voor de traagheid van opmerkzaamheid. De wereld van de fotografie mag dan al een huis zijn met vele kamers, waarin persfotografie, reclamefotografie, popfotografie, kunstfotografie, enz. de dominante taalspelen vormen. Het idioom van Didier Verriest bewoont daarbinnen echter een bijzondere kamer. Wanneer in zijn vorig fotoboek ’80 atelierbeelden’ (Lannoo, 2012) al sprake was van een type getuigenfotografie, waarin de focus lag op de vergroeiing van de kunstenaar met zijn atelier, onderneemt Verriest nu een persoonlijke zoektocht naar wat op het eerste gezicht paradoxaal lijkt: de intimiteit van patrimonium. Hij heeft jarenlang, op geduldige wijze, toegang gezocht tot het levend erfgoed van Brusselse Federale instituten. Niet om één of ander politiek statement te maken, ook niet om enige kunsthistorische duiding te verschaffen, nog minder om een architectuurstudie neer te zetten. Evenmin is deze fotografie iets verschuldigd aan de waan van de dag. Wars van deze contextuele of wetenschappelijke aspiraties, is het veeleer een beeldend uitdrukken van wat Lucebert ooit noemde: “Ik tracht op poëtische wijze”.

Op zoek naar het moment van het monument

In de reeks foto’s die dit boek te zien geeft, is de oplettende kijker zelf aanwezig in de neoclassicistische bouwkunst. Er zijn open ruimtes, maar al evengoed vergeten plekken, non-places, tussenkamers, achterkamertjes en doorgangen. Men vertoeft zowel in lege zalen, als in volgestapelde kelders.  Het is een verscheiden binnenlandschap van stalen constructies, valse koepels, zuilfragmenten, trapleuningen, draaitrappen, steunberen, witmarmer, muurbekledingen, mahoniehouten wanden, metalen klasseerkasten, gietijzeren radiatoren, armaturen, lusters, empire meubilair, corridors, galerijen, achter glas verscholen boekenkasten, visgraatparket, ladders, … Wat zich in deze monumentale oorden schuilhoudt, is ons weinig vertrouwd en zal het ook niet worden door de lens van Verriest. De fotograaf beschermt ons tegen een deurloos bestaan. Deuren zijn meer dan hout, scharnieren en kozijn. De locaties geven hun vreemdheid niet op. Er is een artistieke affiniteit met de tastbare leegtes in de schilderkunst van Vilhelm Hammershoi. De schilder veranderde constant de lichtinval en het karakter van de kamers. De reflectie van licht op de deuren doen de vormen ervan vibreren. Maar net zoals in de fotografie van Verriest zijn ze toch niet Unheimlich. Sigmund Freud thematiseerde Unheimlichkeit als de plotse, angstaanjagende overgang van wat eerst vertrouwd is naar vreemdheid. Voor de federale interieurs was het nooit hun bedoeling enige biedermeier knusheid of familiariteit uit te stralen. Geïsoleerd van hun contextuele betekenis treden ze met iets van universele goesting voor het voetlicht. Zo behaagziek als ze ooit waren, staan ze er thans pretentieloos en verstild bij. Het gaat om de zielsverwantschap met het wat ooit was te vatten. Het gaat om hoe het gevoel zelf en de omgeving in elkaar overvloeien. De filosoof Walter Benjamin vertelt dat we ons een periode uit het verleden pas als nieuw kunnen denken, wanneer we ons inspannen om alles wat erna kwam te vergeten.

De doordeweekse burger komt er niet, is er niet geweest en zal er ook niet vlug in rondlopen. Door het aanschouwen van de strakke contouren, statisch en buiten de tijd geconfronteerd, heeft dit niet meteen een onthalend karakter. De harmonie in de verhoudingen tussen de verticalen en horizontalen doet de materialiteit van de muren, vloeren en plafonds haast uit het zicht verdwijnen. Het is deze dimensie van symmetrie die in het vizier komt. Een zoektocht naar ritmische patronen en herhaalde vormen die een structuur kenmerken. Het monumentale vraagt om een strakke lijn, om schema, om zuiverheid, om evenwicht.   De architecten zochten naar een symbolisch systeem om dienstbaar te zijn aan een wereld waarin wet en orde waken, zij het in de vorm van contracten, vonnissen, bewijsstukken, dossiers, erfgoedobjecten, staatskunst, enz. . In deze symmetrische ruimte zal de fotograaf de architect volgen, zodat de lijnen tot hun recht komen. 

Er is onmiskenbaar die zwaarte van de geschiedenis. Het is wat Hegel in zijn rechtsfilosofie destijds de objectieve geest pleegde te noemen. Individuen zijn gebonden aan de wetten van de staat: gezin, arbeid en staatsbezit overstijgen de subjectieve levenssfeer. Want ook al is de ‘list van de rede’ nodig om geschiedenis te realiseren: al de persoonlijke harstochten zullen toch meehelpen om de trein van de historie te dienen. Het is deze geest van redelijkheid die de muren van de federale instellingen werden geacht uit te ademen. De gebouwen zijn er gekomen in de negentiende eeuw of kort erna. Sommige ervan dateren van voor de Belgische Onafhankelijkheid, sommige vertegenwoordigen het triomfalisme van de jonge Belgische Staat. Negentiende eeuwse architecten als Joseph Poelaert, Charles Vander Straeten, Gédéon Bordiau, Charles Girault e.a. werden geacht aan enig esprit d’état uitstraling te geven. De geest van de Franse architectuurtheoreticus Claude Nicolas Ledoux zinderde nog na: de vormen van de architectuur vertegenwoordigden ‘un système symbolique’. De vorm van de kubus bijvoorbeeld was het symbool van justitie. Misschien zal de ambtenaar van vandaag er niet langer zijn draai in vinden. Maar voorbij het gebrek aan functionaliteit of hedendaagse gebruiksvriendelijkheid, zijn de gebouwen hun idiosyncrasie trouw. Het is alsof ze per se hun best doen om tempels van herinnering te blijven, om de burger van vandaag een verleden te schenken. Ze willen niet tot de oertijd behoren. Het is wel hun tijd die ze voor ons opeisen, tijd die blijft doorwerken. Zou iemand een zuiver esthetische appreciatie verlangen te doorvoelen voor deze plekken, dan is enige tristesse nodig. Maar het is niet deze nostalgie waar Verriest naar heeft gezocht. De fotograaf wil een afstand tot de ruimtes open houden. 

Maar inderdaad, architectuur creëert niet alleen plekken, maar evenzeer historische momenten. Deze pre-modernistische bouwkunst in opdracht had zeker niet de bedoeling cultuurkritisch te zijn. In onze tijd van political correctness zou men haast eisen dat de gebouwen excuses aanbieden voor hun al te mannelijk of machtsbelust karakter.  Maar kunnen we dit wel vragen? Kunnen wij als waarnemer niet gewoon ooggetuige zijn van een vormgeving die destijds getracht heeft de menselijke kleinheid te overstijgen? Uiteraard treuren we vandaag niet om het verlies van de eigenlijke betekenis van deze ruimtes. Ze waren oorspronkelijk bedoeld om de grootheid van België in de verf te zetten. Het verval van de aura is hier niet aan de orde. Tegelijkertijd is er die één momentopname als de continuïteit van het moment, a continuous present. Een merci aan het voortbestaan van de federale gebouwen. De salonkamers hebben uiteraard hun afspraak gemist hebben met de tijd van nu. Maar het werk van Verriest geeft hen een intimistische waardigheid terug die weinig van doen heeft met patriottistische trots of enige nostalgische vorm van vergane glorie. Het is de gratie die in de vormentaal schuilgaat en die verloren dreigt te gaan in de snelle hap van het actieve leven of in de ezelsoren van een officieel formulier. Hij verdubbelt geenszins het staatsieportret dat deze ruimtes ooit hebben willen omkaderen. 

Het gefluister der dingen

Maar het is niet enkel de architectuur die Didier Verriest laat spreken. Het zijn ook de objecten, de verzamelingen die erin bijgehouden worden. Zo weinig chaos er heerst in de salonarchitectuur, zo onachtzaam wanordelijk is de plaatsing van de objecten in de depots. Het heeft niets van een geordende inventarislijst. De aanblik die ze bieden ontroert. Het gaat hier zowel over hun particuliere texturen, als over hoe de objecten zich tegenover mekaar verhouden. Hoe plaasteren afgietsels naar mekaar staren, hoe levensgroot opgezette dieren hun eigen zoo verbeelden, hoe stapels plannen van mijngangen als perkament overleven, hoe een rij toga’s aan de kapstok op hun magistraten wachten, hoe geopende kluisdeurtjes een koor vormen, hoe stoelen danspasjes lijken te zetten, hoe trotse bureaulampen in het gelid aantreden, hoe gehoornde rendierschedels zich voorbereiden op een mythisch gevecht, hoe schedelkaken zich verzetten tegen stof en as. Indeling, archivering, conservatie en bestudering is het lot van deze bevroren wezens. Het is geen geboende, museale eenzaamheid. Geen uitstalraam. Het is innige verbondenheid met de spreekwoordelijke plaats van het delict. Er is de vinger leggen op het ritme in deze verzamelwoede, de accumulatie van bewijsstukken. Iets van de orde van het geheim waarover ze, weggerukt uit hun oorspronkelijke omgeving, nu het zwijgen bewaren. Voor ons verschijnen ze naamloos, raadselachtig, soms pathetisch.   

Een federale ambtenaar brengt vaak zijn volledige carrière door in een ruimte die voor hem zodanig bekend is geworden. Ze is als de broek en het hemd dat hij ’s ochtends aantrekt. Ze is er wanneer hij om vijf uur de deur achter zich dichttrekt en ze is er nog altijd wanneer hij op weg naar huis in de trein het landschap aan zich ziet voorbijtrekken. Die ruimte zit in hem en hij in haar. Didier Verriest laat deze ambtenaar zijn werkruimte zien zodat hij die zelf als nieuw zou kunnen bekijken. Zijn foto’s kleden de kamers opnieuw aan. Ook al figureren de onderzoekers die ze bewonen zijn foto’s niet, ze zijn er. Het is alsof de gestaltes uit het werk zijn weggegomd. Maar ze blijven onzichtbaar zichtbaar.

Zie de lege, blinkende, opgeboende bestuurstafel. Het gegrom, het gekuch, het veelbetekenend zwijgen, het geschuifel over de stoelen, de argwaan de strategie, de verveling en het gecijfer. Dit alles is nog altijd niet verdampt in dit fotografisch geheugen. Door de stilte van de foto komt het leven dat zich daarbinnen heeft afgespeeld des te sterker naar binnen.  

Wat heeft de fotograaf zoal zitten denken, ondergaan, wat heeft hij gevoeld al die tijd wanneer hij zijn statief plaatste, zijn lenzen instelde, de openingstijd voorzag …. Wat ging er door hem heen? Ook daar maakt hij abstractie van. Zijn foto’s leveren een verbeelde representatie van een plaats die totaal gescheiden is van de affectieve participaties die ons zouden begeleiden bij de perceptie van die plek in de realiteit. 

De classificatie, de herhaling, de collectie, de onderkoelde communicatie, het statige, le sérieux, het officiële, de grijsheid, het ornamentele, het robuuste, de grootsheid, het zit er allemaal in. Het verleent er een sense of eternity aan. Maar ook de non-places: tussenruimtes tussen dak en plafondkoepel, de verloren trappen van Piranesi of Escher. Treffend in deze beeldvorming is de wijze waarop het gezoem van de woorden die er normaliter uitgesproken worden, de afwezigheid van het gesproken woord in de beelden, van de oordelen, enz. tegelijkertijd verdwijnen en aanwezig blijven. Niet de taal der woorden, maar de taal van de objecten en kleuren: het rood in de gerechtszaal, het grijs in de administratieve ruimtes, het goudgeel van de senaat, het stof op de geklasseerde documenten, dit alles overleeft zichzelf in deze beelden. Het is een aanwezige afwezigheid van het sonore.

Het fotografisch geheugen

Er is de architectuur. Er zijn de objecten. Wat voegt de fotografie daaraan toe? Het zou misleidend zijn te denken dat de beeldende benadering van Verriest zich inschrijft binnen de objectieve fotografie. Het onderscheid dat de psychoanalyticus Serge Tisseron in zijn Le mystère de la chambre claire invoert tussen ‘ le “vu-suel” et l’ “Un-visible “ kan dit verduidelijken. Het vu-suel is wat we gewoon zijn waar te nemen, in de dingen die zich van mekaar onderscheiden. Het Un-visible is die onzichtbare eenheid die de wereld ons opdringt als een ware, fysieke werkelijkheid. De magie van de fotografische ingreep slaagt, dankzij de continuïteit van het beeld, er in dit ruimtelijk kader van het Un-visible te visualiseren. Het vu-suel van de objecten binnen het Un-visible van de architectuur. Alleen al maar door, als gevolg van de coherentie in de reeks fotografische beelden, orde te verlenen aan de heterogene complexiteit van de interieurs. 

De filosoof Roland Barthes spreekt in zijn Camera Lucida over de foto als uniek onherhaalbare gebeurtenis die de contingentie en verdwijning van het moment vastlegt. Dit geldt al evengoed voor de foto’s van Verriest, ook al geven ze op het eerste zicht niet die indruk. Men zou kunnen denken: men neme camera en statief om gewoon dezelfde fotoshoot op een ander moment te herhalen. Weliswaar zet Verriest zijn zwaar statief in de stelling, mikt loodrecht op wat in het kader dient te verschijnen en voert een bestendige shift van lenzen door. Hijzelf is echter optimaal geconcentreerd op de lichtinval, op subtiele lichteffecten. Hij wil de weerspiegeling in een glazen deur kunnen vangen. Kijk naar de foto van het klaverbladvenster. Het licht valt binnen doorheen een smalle, curvevormige, hoge trapgang. De witte verf bladert hier en daar af. Het spel van schaduw en lichtspot toveren de ruimte om in de spirituele beslotenheid van een monnikencel. Het samenspel van licht en schaduw zorgen voor een gewijde sfeer. Er is hier geen manipulatie van licht. Het is het reële licht. Het gaat erom het beschikbare licht te kunnen vangen. Op een andere foto verschijnt plots een schaduwsilhouet op een deur. Of de weerglans van buitenlicht tekent zich af in het glas van een boekenkast. Het is een experimenteren met verstrooid of rechtstreeks licht. Er ontstaan zo ook soms grote verschillen in één ruimte tussen het donkerste en het helderste deel. Een kale hoek, kan een intimiteit verraden. 

De framing op zich is niet zozeer aan de orde. Ook is het geen uitdiepende studie van een onderwerp, al geven de ruimtes vaak een indrukwekkend gevoel. Verriest laat een lijnenspel verschijnen, de symmetrische verhoudingen, de voetafdrukken. Hij probeert diverse perspectieven uit en verkent stilistische elementen. Hij zoekt het juiste gezichtspunt. In de Koninklijke Vlaamse Academie: neemt hij een foto waarbij de zoomlens op groothoek is ingesteld en de camera op statief recht wordt gehouden, zodat de verticale lijnen recht blijven. Hij regelt een gemiddelde tot hoge lichtgevoeligheid en een lange sluitertijd. Zo komen alle lijnen samen tot een geslaagde compositie. 

Verriest wil dat zijn fotografie een bondgenoot kan zijn van het interieurontwerp. Daarvoor moet hij locaties verkennen, goed rondlopen, goed kijken en begrijpen wat de architect bedoeld heeft. Eenmaal een kenmerk gevonden, er optimaal van gebruik maken. Verschillende gezichtspunten uitproberen, wisselende zoominstellingen, … heldere lijnen en duidelijke details. Zo verwerft een structuur kleur en komt een vorm tot zijn recht. Hij zoekt spiegelingen op, glanzende oppervlakken, gepolijste uiterlijkheden. Fotografie leent zich om het gelaagde karakter van licht, kleur, ruimte en afstand vast te leggen 

Hij heeft het zichzelf hierbij niet gemakkelijk gemaakt. Er is bewust weinig visuele vertegenwoordiging van menselijke figuratie. En in weerwil van wat men intuïtief zou vermoeden: dan zou er leegte, desolaatheid, verlatenheid heersen. Maar net zoals in de beeldtaal van een Mark Rothko of een Anish Kapoor, is er tegelijkertijd die onuitsprekelijke volheid, die haast gelaagdheid van een raadselachtige aanwezigheid. Leegte die zich wil laten lezen.

De fotografie van Verriest verleent op die manier een tweede bestaan aan deze interieurs. Zijn beeldvorming toont intimiteit tussen onvermoede details. Het is alsof de statige ruimtes zich ontkleden van het gewicht van het verleden om in een onvermoede samenhang als herschapen tevoorschijn te komen. Er heerst een symmetrie, een evenwicht, een geometrie, een structuur, een harmonie die minimalistisch oogt eens ontdaan van de protserigheid van pluche overmoed. Alsof structuur onderdak wil vinden.

De dingen lijken zich te willen verzetten tegen het feit dat ze ons nodig hebben om te kunnen bestaan. De dingen lijken hun bestaansrecht te willen bevechten onafhankelijk van onze blikken. In deze fotografie gaat het niet alleen om het ding beter te doen zien, alsof de foto een wetenschappelijke analyse zou moeten zijn. Zijn foto’s tonen niet alleen, ze herschikken, voegen iets samen. De verzameling foto’s is een nieuwe eenheid. Een beeld is nooit louter kopie van een realiteit an sich, al even weinig als een naakte vrouw de weergave is van de overvolle kamer waar doorheen ze zich beweegt. Het gaat om het stilstaan bij het ding zelf, het gaat erom het ding ding te laten zijn, het in zijn ding-zijn te laten bestaan. In die zin bedrijft Didier Verriest een type filosofische fotografie: een medium waarin de dingen zelf tot ons kunnen spreken.

Bert Schierbeek dicht: “Toch vervullen ons de dingen. Ze zeggen, zonder ons zijn jullie niets. (…) Wij laten ons maken en zeggen niets. (…) zo zijn de dingen. Ongerichte krachtvelden van goedgebaande atomen, die onze leegte omsluiten”.